Google

Kopafbeelding

Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
Stel een vraag
Kinderen willen bewegen 1.2:

 

Bewegen en leren

Beweging als mogelijkheid om vermogens te laten ontwaken

 

1.2 Beweging als mogelijkheid om vermogens te laten ontwaken.

Hieronder wordt een aantal aspecten van het bewegen genoemd die leraren kunnen motiveren om met hun kinderen te gaan bewegen:

 

  1. Beweging maakt het denken beweeglijk.
  2. Wanneer een kind heeft bewogen, kan het zich beter concentreren.
  3. Beweging ondersteunt het geheugen.
  4. Van bewegen wordt je blij.
  5. Kinderen die moeite hebben met rekenen kunnen steun vinden bij beweging.

 

Samengevat zou je kunnen zeggen dat verschillende vermogens zich ontwikkelen door het bewegen. Kinderen die goed en veel bewegen leren beter denken en staan op sociaal-emotioneel gebied steviger in hun schoenen dan kinderen die dat niet doen.

 

We willen deze stellingen onderbouwen met uitspraken van Rudolf Steiner. Op diverse plaatsen spreekt hij over de relatie tussen de denkontwikkeling en het bewegingsonderwijs.

 

a. Beweging maakt het denken beweeglijk

- Over de relatie tussen de beweeglijkheid van het denken en bewegen -

In de Ilkley cyclus geeft Rudolf Steiner weer hoe de beweging vormend werkt op het denken. Zeer vrij vertaald laat hij daar zien hoe beweging zorgt voor beweeglijker denken, wanneer hij de toehoorders vraagt zich een kind voor te stellen dat zich niet lijkt te verbinden met de lesstof:

‘Het kind kan de verbinding niet door waarneming tot stand laten komen. Veel zal bereikt worden door dat kind bijvoorbeeld zodanige lichamelijke oefeningen te laten maken dat het hele wezen wordt aangesproken: wijs met de rechtermiddelvinger je linkeroorlelletje aan. Laat dan die beweging snel uitvoeren. Dan wisselt de oefening en laat je het kind met de linkerwijsvinger bovenop het hoofd wijzen. Ook dat oefent het kind even tot het dat snel kan. Vervolgens laat je beide oefeningen elkaar snel afwisselen, oorlelletje, hoofd, oorlelletje, hoofd… Op dergelijke wijze wordt het menselijke organisme zo in beweging gebracht dat het kind als het ware de gedachten in de eigen bewegingen kan laten stromen. Hierdoor wordt het zenuwsysteem voorbereid, of ook geschikter gemaakt om de verbinding of de scheiding tussen waarnemingen en begrippen in het denken tot stand te laten komen. Het is verbazingwekkend in hoeverre door de ontwikkeling van het lichamelijke, fysieke bewegen, het geestelijke geholpen wordt.’

Het bewegen werkt dus vormend op de ontwikkeling van het zenuwzintuigsysteem. Door te bewegen worden nieuwe verbindingen in de hersenen aangelegd en door de nieuwe verbindingen kan het denken zich verder ontplooien. Je zou kunnen concluderen dat door bewegen de beweeglijkheid van het denken toeneemt.

b. Wanneer een kind heeft bewogen, kan het zich beter concentreren

-Over de relatie tussen het concentratievermogen en bewegen-

Door ritme in de lessen te brengen, de momenten van denkinspanning of fysieke inspanning af te wisselen met momenten van ontspanning, schept een leraar gunstige voorwaarden voor het leren van de kinderen. In– en uitademing door de lessen heen brengt een gezonde balans tussen denken, voelen en willen. Concentratie is een haast doorlopende factor daarbinnen. Een kind kan geconcentreerd aan het lezen zijn, geconcentreerd een schildering maken, of geconcentreerd een balspel spelen. Deze drie vormen van concentratie zijn heel verschillend. Concentratie is hier bedoeld als het harmonische midden tussen overconcentratie (teveel in zichzelf zijn) en ongeconcentreerd zijn (teveel buiten zichzelf zijn). De verschillende vormen van concentratie zijn allen een voorwaarde voor het kunnen leren. Door een moeilijke beweging te leren maken en te leren automatiseren, leert een kind zich fysiek concentreren. Het raakt meer in harmonie met de buitenwereld. Dit wordt vaak bedoeld wanneer gesproken wordt over een kind dat goed bij zichzelf kan blijven, of in balans is. De relatie tussen het concentratievermogen en bewegen is wederkerig. Door te bewegen leert een kind zich beter concentreren. Door zich te concentreren leert een kind beter bewegen en wordt het meester van zijn eigen bewegingsapparaat. Er zijn veel oefeningen die het concentratievermogen groter maken, van tikspelen tot coördinatieoefeningen.

 

c. Beweging ondersteunt het geheugen

-Over de relatie tussen het geheugen en bewegen-

In veel voordrachten geeft Rudolf Steiner aan hoe belangrijk het is om juist in de leeftijd tussen 7 en 14 jaar het geheugen van de kinderen te oefenen en te vormen.

Het volgende uit vrije hand vertaalde citaat is daarvan een voorbeeld

‘Men moet er vanaf dat een kind zo vroeg mogelijk tot een zelfstandig oordeel zou moeten kunnen komen. Van het zevende tot het veertiende jaar is het nodig een veelzijdige geheugenschat te verzamelen voor het leven, teneinde in de tijd waarin het astraallichaam geboren wordt over een rijpe en zo mogelijk rijke zieleninhoud te kunnen beschikken. Dan pas kan het oordelen beginnen.’

Wanneer zich veel in het geheugen heeft verzameld, is er ook veel waaruit geput kan worden, begrijpen wij uit Steiners woorden. Maar even later maakt hij het nog scherper: ‘De vroegere methode in de scholen om de tafels van vermenigvuldiging simpelweg van buiten te leren door stampwerk ‘een keer een is een’ enzovoort is, omdat het een louter geheugenoefening is, te prefereren boven methodes waarin de kinderen direct inzicht en bewijs geleverd wordt. Op eenzelfde manier moet men het kind pas leren oordelen wanneer het zich een goede geheugenschat voor het etherlichaam heeft eigengemaakt en daarin gewoontes en routines ontwikkeld heeft.’    

We kunnen ons dan natuurlijk afvragen hoe dat geheugen zich ontwikkelt en hoe het aangesproken kan worden.

 

In Dornach spreekt Rudolf Steiner in de cyclus Die Weltgeschichte over de ontwikkeling van het geheugen.

Hij onderscheidt daarin drie fasen die de mensheid, en in het klein de kinderen ook, in hun ontwikkeling doormaken:

 

  1. De lokale herinnering.

De herinnering wordt opgeroepen door een gebeurtenis die van buiten op de mens af komt. De mens (steeds ook te lezen als het kind) is dan nog niet in staat zelf de herinnering op te roepen. De herinnering is niet binnen maar buiten. In de tijd dat dit geheugen sterk voorhanden was werden overal gedenkpunten opgezet.
Deze vorm van geheugen zie je wanneer iemand b.v. de theepot van tante ziet en daardoor een herinnering aan tante heeft. Wanneer we een knoop in onze zakdoek leggen maken we  misschien ook een beetje gebruik van deze lokale herinnering; dat wat we moeten onthouden koppelen we bewust aan de knoop.

 

  1. Ritmische herinnering.

In een tweede stadium ontwikkelt de mensheid vanuit zijn wezen de behoefte om vanuit het ritme te werken. De waarnemingen worden zo opgestapeld dat er een ritme uit ontstaat. In woorden die we nu nog gebruiken komen we dat soms nog tegen, bijvoorbeeld onze koekoek.
 Alle verhalen die vanuit een verteltraditie zijn overgeleverd maken gebruik van het ritmische geheugen van de mens. Kleine kinderen die herhaalsprookjes kennen door de terugkerende woorden en vorm, vertrouwen op hun ritmische geheugen. Een epos als het oud-Finse Kalevala verhaal, is onthouden door het ritmische geheugen van de vertellers. Van dit epos is bekend dat het in een haast wiegende vorm werd gedeclameerd, waar verschillende mensen achter elkaar zaten en elkaar vasthielden terwijl ze zich samen het verhaal herinnerden. Wij kennen deze vorm van geheugen wanneer we ons liedjes en gedichten herinneren. We maken actief gebruik van deze vorm van het geheugen wanneer we een aantal keer iets hardop sprekend herhalen om het niet te vergeten.
Bij kinderen werkt het vormen van dit geheugen sterk wanneer aan het gesprokene een zinvolle beweging ten grondslag ligt die de inhoud van het gesprokene ondersteunt. Dit komt omdat het motorische geheugen ons sterkste geheugen is. Wanneer een beweging eenmaal geautomatiseerd is, dan is het een sterke gewoonte geworden. De beweging is als het ware ingeprent in ons etherlichaam. Iedereen die een muziekinstrument bespeelt kent dit verschijnsel. Een beweging wordt net zo lang en langzaam ingeprent tot die volledig geautomatiseerd het denken kan passeren en ‘uit de vingers’ floept. De ledematen weten precies wat ze moeten doen, denken werkt juist blokkerend. Ook het aanleren van dansbewegingen of vaardigheden in de sport bouwen zo op hun motorisch geheugen. Het motorisch geheugen is verbonden met de ritmische herinnering.

 

  1. Als derde vorm van geheugen noemt Steiner het tijdsgeheugen.

Het onafhankelijk zijn van ruimte of ritme in het geheugen. Een mens kan willekeurig op elk moment herinneringen in de tijd ophalen. Dit is een vorm van geheugen die in de onderbouwtijd langzaam aan ontstaat en rijpt. Dit geheugen is beschikbaar wanneer het ritmische geheugen volledig geautomatiseerd is.

 

d. Van bewegen wordt je blij

-Over de relatie tussen het plezier, gemotiveerd zijn en bewegen-

Dit onderdeel vormt wellicht het belangrijkste element van de beweging. Kinderen houden van bewegen, ieder op de eigen manier. Wie kent niet het spontaan herhalen van een bepaalde oefening. ‘Zo lang oefenen tot je het kunt.’ Het is mooi om te zien hoe kinderen eindeloos lang de balletjes weer op gooien, totdat ze plotseling met twee balletjes kunnen jongleren of met drie zelfs. De vreugde en de verovering van een vaardigheid maakt dat ze steeds verder willen vanuit zichzelf. Iedereen die met plezier bezig is, voelt zich beter en is gemotiveerder om te leren. Motivatie is het sleutelwoord voor het leren van kinderen. Alleen daardoor wordt de wil gewekt en kunnen de vermogens zich ontwikkelen. Door veel momenten van beweging in te bouwen wordt de wil tot leren gewekt.

 

e. Kinderen die moeite hebben met rekenen kunnen steun vinden bij beweging

-Over de relatie tussen zich ontwikkelende rekenvermogens en bewegen-

Als bewegen wordt ingezet tijdens het rekenonderwijs, kunnen kinderen die moeite hebben met het ontwikkelen van vaardigheden daarbij erg geholpen zijn. In de seminarbesprekingen gaat Rudolf Steiner in op de vraag naar het rekenen van zwakke kinderen en zegt daarop het volgende:

‘Als U kinderen ontdekt met bijzonder weinig aanleg voor rekenen, dan doet U er goed aan om het volgende te doen. De andere kinderen zullen in de regel twee uur gymnastiek in de week hebben, dat wil zeggen een uur euritmie en een uur gymnastiek. Die kinderen die niet goed rekenen, die laat U samen een heel of een half uur langer eurit­mie of gymnastiek doen. U hoeft uzelf daardoor niet meer te belasten:

U neemt ze samen met anderen die net op dat moment die lessen heb­ben. Men moet ervoor zorgen dat zulke kinderen juist door gymnas­tiek en euritmie hun vermogens ontwikkelen.

U laat die kinderen in de eerste plaats staafoefeningen doen. De staaf in de hand: naar voren 1, 2, 3; naar achteren 1, 2, 3, 4. Het kind moet de staaf dus steeds naar voren en naar achteren houden. Het moet zich inspannen om de staaf op de een of andere manier bij 3 naar achteren te krijgen. Dan moet er ook gelopen worden: 3 stappen naar voren, 5 stappen terug; 3 stappen naar voren, 4 terug; 5 naar voren, 3 terug enzovoort. U moet proberen om in de gymnastiek en misschien ook in de euritmie getallen te verbinden met de bewegin­gen van het kind, zodat het gedwongen is te tellen terwijl het zich beweegt. U zult zien dat dit succes heeft. Ik heb dat diverse keren gedaan bij leerlingen.

En nu vraag ik U: waarom heeft dat succes? Met datgene wat U al geleerd heeft kunt U zich daarover voorstellingen vormen.’ Op deze vraag antwoordt hij zelf iets verder:

‘Wat ik zei had betrekking op het rekenen, omdat aan het rekenen een wilsmatig zich bewegen ten grondslag ligt, de bewegingszin. Als men die op deze wijze in werking zet, dan werkt dat aansporend op dat vermogen. Men haalt wat uit het onbewuste dat bij zo’n kind niet omhoog wil komen. In het algemeen is het zo dat men door bewegingsoefeningen de (gebrekkige) vermogens in het rekenen en ook in de geometrie moet stimuleren.’

 

Naast een pleidooi voor durf hebben om klassendoorbrekend te werk te gaan, valt op dat Steiner in dit citaat wijst op het ondersteunen van het geheugen, het oriënteren in de ruimte en het vrijmaken van vermogens ‘die anders niet omhoog willen komen’. Rekenvermogens zijn in deze opvatting verborgen in iedere mens aanwezig en worden door de ontwikkeling van het denken tot bewustzijn gebracht. In de publicatie ‘Kinderen gaan rekenen’ gingen we daar dieper op in.

 

Gegenwartiges Geistesleben und Erziehung 19e voordracht 16-08-23

Das Prinzip der spirituellen Okonomie im zasammenhang mit Wiederverkörperungsfragen GA 109/111

Die Weltgeschichte in antroposofische beleuchtung als grundlage der Erkenntnis des Menschengeistes Dornach 1923

Erziehungskunst. Seminarbesprechungen GA 295 8e werkbespreking 29-08-1919